The content of this page is only available in Dutch.
Managementvennootschappen worden door de Vlaamse Belastingdienst in principe uitgesloten van het fiscaal gunstregime voor familiale vennootschappen. In een recent vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Gent werd de uitsluiting van managementvennootschappen door VLABEL afgewezen met betrekking tot een advocatenvennootschap die haar diensten leverde en factureerde aan een advocatenassociatie, waarin de advocatenvennootschap participeerde. Daarnaast oefende deze advocatenvennootschap ook een bestuursfunctie uit in de advocatenassociatie.
Managementvennootschappen worden door de Vlaamse Belastingdienst in principe uitgesloten van het fiscaal gunstregime voor familiale vennootschappen. In een recent vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Gent werd de uitsluiting van managementvennootschappen door VLABEL afgewezen met betrekking tot een advocatenvennootschap die haar diensten leverde en factureerde aan een advocatenassociatie, waarin de advocatenvennootschap participeerde. Daarnaast oefende deze advocatenvennootschap ook een bestuursfunctie uit in de advocatenassociatie.
Er is al heel wat inkt gevloeid over de interpretatie van de voorwaarden van het fiscaal gunstregime voor familiale vennootschappen en ondernemingen die de Vlaamse Belastingdienst erop nahoudt. VLABEL sluit al sinds 2015 bepaalde types vennootschappen uit van het gunstregime. Naast patrimoniumvennootschappen, meent VLABEL dat ook managementvennootschappen niet in aanmerking komen voor het gunstregime.
Recent heeft de rechtbank van eerste aanleg te Gent zich uitgesproken over de vraag of een advocatenvennootschap kan genieten van het gunstregime. De rechtbank beantwoordde deze vraag positief in haar vonnis van 9 april 2024. In het voorliggende geval was de erflater advocaat. Hij oefende deze activiteit uit middels een besloten vennootschap die prestaties leverde en daarom factureerde aan de advocatenassociatie, waarin de advocatenvennootschap ook participeerde. De advocatenassociatie rekende de geleverde prestaties op haar beurt door aan de cliënten. De erflater oefende via zijn besloten vennootschap naast zijn activiteit als advocaat ook een bestuursactiviteit uit binnen de advocatenassociatie.
De erfgenamen van de advocaat hadden verzocht om de toepassing van het fiscaal gunstregime (een vast tarief van 3% erfbelasting in rechte lijn en tussen partners), maar kregen nul op het rekest. De vennootschap van de erflater zou namelijk een managementvennootschap zijn. Overtuigd van hun standpunt, richtten de erfgenamen zich tot de rechter. Na een controle van de drie toepassingsvoorwaarden van het fiscaal gunstregime voor familiale vennootschappen, werd bevestigd dat de advocatenvennootschap van de erflater wel degelijk kwalificeert als familiale vennootschap.
Opdat men kan genieten van het fiscaal gunstregime bij de vererving van aandelen van een familiale vennootschap, moet de erflater samen met zijn familie 50% van de stemrechten van de vennootschap aanhouden. In dit geval was de erflater de enige aandeelhouder, zodat op dit punt geen discussie kon bestaan.
Een vennootschap moet de uitoefening van een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwactiviteit of een vrij beroep tot voorwerp hebben en deze activiteit ook effectief uitoefenen. Uit de statuten van de besloten vennootschap bleek duidelijk dat het doel van de vennootschap, onder andere, bestond in de uitoefening van een vrij beroep, met name dat van advocaat. Dit werd ook bevestigd door de inschrijving in de KBO, de jaarrekening en de facturen die de BV verstuurde.
De erflater factureerde zijn diensten als advocaat via zijn eigen vennootschap aan de advocatenassociatie. Maandelijks werd een voorschotfactuur verstuurd en om de drie maanden werd een definitieve afrekening gemaakt. Alle vergoedingen die de erflater van de advocatenassociatie ontving, waren gekoppeld aan zijn prestaties als advocaat. Dat de besloten vennootschap van de erflater niet rechtstreeks aan de cliënten factureerde, doet geen afbreuk aan het feit dat prestaties als advocaat werden geleverd, aldus de rechtbank van eerste aanleg. Indien men van het tegenovergestelde standpunt uit zou gaan, zou immers geen enkele vennootschap die enkel in ondernaaneming werkt, in aanmerking komen voor het gunstregime. De rechtbank stelt duidelijk dat het niet noodzakelijk is dat een vennootschap rechtstreeks aan haar klanten factureert wanneer zij in naam en voor rekening van een andere vennootschap optreedt opdat zij economische prestaties zou verrichten. Het is overigens ook niet problematisch dat de vennootschap van de erflater geen eigen kantoor, secretariaat of telefoonnnummer had, aangezien hij gebruik kon maken van de infrastructuur van de advocatenassociatie en hiervoor een vergoeding betaalde.
De VCF bepaalt dat wanneer in één van de drie boekjaren voorafgaand aan het overlijden van de erflater blijkt dat cumulatief aan twee voorwaarden voldaan is, de vennootschap weerlegbaar vermoed wordt geen reële economische activiteit te hebben. Dit vormt geen probleem in hoofde van de besloten vennootschap van de erflater. Desalniettemin argumenteert VLABEL dat er sprake is van een managementvennootschap, die geen economische activiteit uitoefent.
Ook op dit punt kan de rechtbank van eerste aanleg zich niet vinden in het standpunt van de fiscus. Het is duidelijk dat de besloten vennootschap slechts in ondergeschikte mate het mandaat van bestuurder binnen de advocatenassociatie uitoefende. De hoofdactiviteit van de vennootschap bestond uit het leveren van diensten als advocaat, zodat ze niet kan kwalificeren als managementvennootschap. De vennootschap van de erflater vormt ook geen holding, want ze houdt dan wel participaties in de advocatenassociatie aan, maar ze ontvangt hiervoor geen enkele vergoeding. Er worden geen inkomsten uitgekeerd die verbonden zijn aan het aandeelhouderschap, aangezien de advocatenassociatie geen dividenden uitkeert. Bovendien ontving de vennootschap van de erflater ook geen enkele vergoeding voor haar bestuursmandaat. In zijn omzendbrief 2015/2 stelt VLABEL tot slot zelf dat een holdingvennootschap die naast managementdiensten ook intragroepsdiensten verricht wel kwalificeert in het kader van het gunstregime.
Naast het feit dat volgens VLABEL niet voldaan was aan de handelsactiviteitsvoorwaarde en het vereiste dat een vennootschap een reële economische activiteit moet hebben, zou de vennootschap van de erflater ook niet kunnen genieten van het fiscaal gunstregime, omdat er geen sprake zou zijn van ‘familiale continuïteit’. De besloten vennootschap oefent op heden immers geen activiteiten als advocaat meer uit. Terecht wijst de rechtbank van eerste aanleg te Gent dit argument van de hand. In de eerste plaats betreft dit een continuïteitsvoorwaarde die slechts beoordeeld kan worden na het verstrijken van een termijn van 3 jaar. Daarnaast bepaalt artikel 2.7.4.2.2 VCF ook uitdrukkelijk dat het volstaat dat “een activiteit” wordt behouden. Het is dan ook hoegenaamd niet vereist dat de besloten vennootschap een advocatenvennootschap blijft om te kunnen genieten van het fiscaal gunstregime.
De rechtbank oordeelt dat de advocatenvennootschap die aan de hand van stukken kan aantonen dat ze dit vrij beroep daadwerkelijk uitoefent en daarnaast ook actief is als bestuurder, voldoet aan de toepassingsvoorwaarden van het gunstregime. Er moet bijgevolg een gedeeltelijke ontheffing van de erfbelasting gebeuren.
Dit vonnis bevestigt dat actieve vennootschappen, die voor één andere vennootschap werken en binnen deze vennootschap ook een bestuursfunctie uitoefenen, kunnen voldoen aan de toepassingsvoorwaarden voor het gunstregime. VLABEL heeft geen beroep tegen de uitspraak aangetekend, zodat deze intussen definitief is en aangewend kan worden in het kader van lopende procedures of test-attesten.